-
1 sacrifice
n. offer; opoffering; slachting (offer); konsessie; verlies--------v. opofferen; met verlies verkopensacrifice1[ sækriffajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 offer ⇒ offerande, het offeren2 opoffering ⇒ offer, het op/prijsgeven♦voorbeelden:2 he made many sacrifices to finish his studies • hij ontzegde zich veel om zijn studie af te kunnen maken————————sacrifice2♦voorbeelden:1 offeren ⇒ aanbieden, opdragen2 opofferen ⇒ opgeven, zich ontzeggen♦voorbeelden:he sacrificed his life to save her • hij waagde zijn leven om haar te redden -
2 he sacrificed his life to save her
English-Dutch dictionary > he sacrificed his life to save her
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский